window.dataLayer = window.dataLayer || []; function gtag(){dataLayer.push(arguments);} gtag('js', new Date()); gtag('config', 'UA-166093807-1', { 'anonymize_ip': true });
13 januari 2022

Waar (niet) te parkeren met een restant gevaarlijke stoffen

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelden strenge regels. Het overtreden van die regels is in veel gevallen strafbaar. Dat ondervond ook een chauffeur die in oktober 2017 zijn lege ongereinigde tankwagen met daarin een restant methanol had geparkeerd op een industrieterrein nabij zijn woning in de bebouwde kom van Rotterdam. Van de rechtbank kreeg hij daarvoor een boete van € 500,- met 4 dagen vervangende hechtenis. De chauffeur ging in hoger beroep, maar dat is niet goed voor hem afgelopen. Hij kreeg van het gerechtshof dezelfde onvoorwaardelijke boete opgelegd van € 500,-, maar nu met 10 dagen vervangende hechtenis. De chauffeur was het hier niet mee eens en ging in cassatie bij de Hoge Raad.

Voordat de Hoge Raad een beslissing neemt in een zaak, schrijft de advocaat-generaal een advies aan de Hoge Raad, ook wel conclusie genoemd, waarin hij of zij de relevante regelgeving en rechtspraak op een rij zet. De conclusie bij dit arrest geeft een mooi overzicht van de geldende regels voor het parkeren met (een restant) gevaarlijke stoffen.[1] Dat is mede te danken aan de chauffeur, die een beroep heeft gedaan op de wettelijke uitzonderingsgronden en vragen heeft opgeroepen over de verhouding tussen de Nederlandse wet en het ADR (Agreement concerning the International Carriage of Dangerous Goods by Road), een verdrag waar Nederland sinds 1963 partij bij is. Die vragen zijn door de advocaat-generaal beantwoord. Daarop heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan, waarin hij het advies van de advocaat-generaal volgt.[2]

Regels voor parkeren met gevaarlijke stoffen

In Nederland geldt de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). De Wvgs is gebaseerd op het ADR. Dat is gebeurd via een Europese richtlijn (de inmiddels vervangen Richtlijn 94/55/EG), waarin is voorgeschreven dat de Europese lidstaten hun wetgeving aan de ADR moesten aanpassen.

De Wvgs is ook van toepassing op het laten staan (lees: parkeren) van een vervoermiddel waarin zich resten van gevaarlijke stoffen bevinden (art. 2 lid 1 onder c Wvgs).

Artikel 19 Wvgs luidt:

“1. Degene die met een voertuig over de weg gevaarlijke stoffen vervoert, is verplicht de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten te vermijden.

2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is:

a. ten behoeve van het laden of lossen, of
b. omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is.”

Het handelen in strijd met deze bepaling is een economisch delict (art. 1a onder 1° Wet op de economische delicten). De maximale straf die hierop staat is een gevangenisstraf van zes jaren, een taakstraf of een geldboete tot € 87.000,- (art. 6 lid 1 onder 1° WED).

Anders dan de Wvgs kent het ADR kent een aparte parkeerregeling. Die staat in voorschrift 8.4.1:

“Voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren in hoeveelheden, aangegeven in de bijzondere bepalingen […] moeten onder toezicht worden gesteld of mogen in plaats daarvan, zonder dat er toezicht op wordt gehouden, in een beveiligd depot of op een beveiligd fabrieksterrein worden geparkeerd.

Indien dergelijke parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn, mag het voertuig, nadat passende veiligheidsmaatregelen zijn genomen, op een afgelegen plaats, die aan de voorschriften van a), b) of c) hieronder voldoet, worden geparkeerd:

a) Een door een bewaker gecontroleerde parkeerplaats voor voertuigen, waarbij de bewaker van de aard van de lading en de verblijfplaats van de bestuurder op de hoogte is gebracht;
b) Een openbare of particuliere parkeerplaats voor voertuigen waar de kans dat het voertuig schade van andere voertuigen zal ondervinden, uitgesloten geacht moet worden; of
c) Een geschikte open ruimte, afgescheiden van de openbare weg en van woningen, waar het publiek in de regel niet passeert of bijeenkomt.

De in b) toegestane parkeermogelijkheden mogen alleen worden gebruikt indien de in a) beschreven parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn en die welke in c) zijn beschreven, mogen alleen worden gebruikt, indien de parkeermogelijkheden beschreven in a) en b) niet beschikbaar zijn.”

De bewezenverklaring

Het hof[3] heeft overwogen dat de chauffeur de bebouwde niet heeft vermeden, aangezien hij daar zijn tankwagen heeft geparkeerd. Dat is in strijd met art. 19 Wvgs. De eerste uitzondering van dat artikel deed zich niet voor. Over de tweede uitzondering oordeelde het hof dat die niet van toepassing was, omdat er in de omgeving twee geschikte (ADR-) parkeerplaatsen waren waar de chauffeur had kunnen parkeren en omdat ook niet aannemelijk was geworden dat het noodzakelijk was om op die plek te parkeren in verband met de rij- en rusttijden van de chauffeur. De gedraging was daarom strafbaar en was opzettelijk begaan (hij wist dat het niet was toegestaan).

Argumenten van de chauffeur en oordeel van de advocaat-generaal

De chauffeur betoogt dat het parkeren in de bebouwde kom onder de tweede uitzonderingsgrond van art. 19 lid 2 Wvgs valt. Dat leidt hij af uit een eerder arrest van de Hoge Raad, waarin de Hoge Raad had overwogen dat deze uitzondering gold voor een voertuig dat met gevaarlijke stoffen onderweg was naar een parkeervoorziening waar dit parkeren was toegestaan en die in de bebouwde kom was gelegen. Daarvoor was er geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar en daarom hoefde de vervoerder de bebouwde kom niet te vermijden. Hierover schrijft de advocaat-generaal dat die regel in de onderhavige zaak niet opgaat, omdat uit het feitencomplex blijkt dat de chauffeur niet heeft geparkeerd op een plek waar parkeren met gevaarlijke stoffen was toegestaan in de bebouwde kom.

Hierop stuit ook een andere klacht van de chauffeur af. Hij voert namelijk aan dat de twee parkeerplaatsen die het hof heeft genoemd ook de binnen de bebouwde kom liggen. De advocaat-generaal zegt hierover dat het hof niet heeft overwogen dat deze parkeervoorzieningen buiten de bebouwde kom liggen en dat dat ook niet nodig was. Als deze plekken geschikt zijn voor parkeren met gevaarlijke stoffen, dan mag de chauffeur daarheen rijden (ook door de bebouwde kom) en daar parkeren.

Daarnaast stelt de chauffeur dat parkeren niet valt onder ’vervoeren’ en dat daarom het verbod van art. 19 lid 1 Wvgs niet geldt voor parkeren. De advocaat-generaal reageert met het kernachtige uitgangspunt uit de wet en de jurisprudentie: “Wie een voertuig met gevaarlijke stoffen binnen de bebouwde kom parkeert, heeft die bebouwde kom niet vermeden.”

Verder ontleent de chauffeur verschillende argumenten aan de verhouding tussen art. 19 Wvgs en de parkeerregeling van het ADR. Vrij vertaald stelt hij dat de ADR-parkeerregeling alleen van toepassing is wanneer zich bepaalde hoeveelheden gevaarlijke stoffen in het voertuig bevinden en dat het verbod van art. 19 Wvgs (althans de toepassing daarvan door het hof) te ver gaat. Wanneer er slechts resten van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn zou dat onder de ’drempel’ van het ADR vallen en zou parkeren in de bebouwde kom zijn toegestaan. In dat kader wijst hij er ook op dat de parkeerregeling van het ADR geen algemeen verbod bevat op het parkeren in de bebouwde kom. Een vervoerder mag dus ook in de bebouwde kom parkeren, zolang de parkeerregeling in acht is genomen, dat wil zeggen dat de chauffeur voldoet aan de voorschriften van a), b), of c) als genoemd in voorschrift 8.4.1 ADR.

Over de verhouding tussen art. 19 Wvgs en de ADR-parkeerregeling zegt de advocaat-generaal het volgende. In 2009 heeft de Hoge Raad al beslist dat Richtlijn 94/55/EG, waarmee het ADR onderdeel werd van de Europese wetgeving, de lidstaten de mogelijkheid gaf om strengere bepalingen te blijven toepassen. In dat arrest constateerde de Hoge Raad dat de Nederlandse wetgever van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt door de parkeervoorschriften van het ADR ook te laten gelden voor voertuigen met daarin resten van gevaarlijke stoffen en tevens door het instellen van het gebod voor deze voertuigen om de bebouwde kom te vermijden. Op deze punten gelden in Nederland dus strengere regels dan het ADR voorschrijft en dat is in overeenstemming met het Europese recht. De advocaat-generaal stelt vast dat dit een uitbreiding betreft van de strafbaarheid waar het gaat om parkeren binnen de bebouwde kom.

Als laatste klaagt de chauffeur over het oordeel van het hof omtrent de rij- en rusttijden. In een eerder stadium had de chauffeur naar voren gebracht dat hij ná het betreffende weekend niet op tijd heeft kunnen vertrekken, omdat hij in het weekend van de opsporingsambtenaar het bevel had gekregen om zijn voertuig te verplaatsen. Daarin ziet de advocaat-generaal geen reden waarom het hof niet tot zijn oordeel had kunnen komen. Het niet tijdig kunnen vertrekken omdat de chauffeur tussentijds nog verder moest rijden is immers iets anders dan dat het parkeren op die plek noodzakelijk was vanwege de rij- en rusttijden.

Conclusie

De advocaat-generaal concludeert dat er geen gronden zijn om het arrest te vernietigen. De Hoge Raad neemt dit over zonder inhoudelijke motivering (art. 81 Wet RO). De veroordeling blijft in stand en na 4 jaar procederen (lees: proberen) weet de chauffeur dat hij echt geen ongereinigde wagen bij zijn woning mag laten staan.

* * *

[1] Conclusie A-G B.F. Keulen 16 maart 2021, ECLI:NL:PHR:2021:458.
[2] Hoge Raad 11 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:690, RvdW 2021/545.
[3] Hof Den Haag 2 september 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2462.

Bron: Van Traa

Het laatste nieuws

2022-01-13T10:20:06+00:00